Door het New York Philharmonic Orchestra onder leiding van de held Leonard Bernstein:
Dit eerste deel van de Zevende Symfonie van Gustav Mahler is mijns inziens toch wel het perfectste stuk kunst dat de mensheid voor zover mij bekend heeft voortgebracht. In een schilderachtig laatromantisch klankidioom schakelt Mahler weergaloos heen en weer tussen schimmige, dreigende passages, triomfantelijke marsmuziek, intieme, transcendentale lyriek en grimmige cynische fanfares. Des te opmerkelijker dat, ondanks het eclectische karakterbeeld, de muziek steeds een uiterst instinctieve coherentie behoudt.
Als de muziek uiteindelijk zijn hoogtepunt lijkt te bereiken volgt in plaats van de verwachte uitbarsting een flauwe, haast belachelijke kermismelodie die in elk ander muziekstuk volstrekt misplaatst zou hebben geklonken, maar hier de muziek een definitieve tragiek verschaft, die nog verder wordt versterkt door de kreupele, net-niet-triomfantelijke fanfares waarmee het stuk besluit.
Hoe Mahler met instrumentatie speelt is ongeëvenaard. Het samenspel der timbres is steeds perfect afgestemd op het karakter van het muzikale relaas, waardoor de melodieën niet meer los van hun klankkleur zijn te beschouwen. Door de geraffineerde instrumentatie wint de muziek alleen maar méér aan verfijning.
Door het Cleveland Orchestra onder leiding van Pierre Boulez:
In dit schrijnend mooie Adagio, het eerste deel van Mahlers Tiende Symfonie en op het voorgaande stuk na mijn favoriete muziek, is het klankbeeld een stuk gefocuster dan in het vorige stuk. Het is een aangrijpende verklanking van verdriet, hartstocht en vertwijfeling. Toen Mahler het werk aan zijn (onvoltooide) Tiende Symfonie begon was hij er juist achter gekomen dat zijn vrouw Alma, de liefde van zijn leven, hem bedrogen had. Op het oorspronkelijke manuscript van de symfonie heeft Mahler op meerdere plaatsen vertwijfelde hartenkreten naast de muziek gekalkt, met onder de laatste pagina van de compositieschets van het laatste deel een wanhopig "für dich leben! für dich sterben!" ("voor jou te leven! voor jou te sterven!") en "Almschi!" ("Alma!"). De symfonie, en met name dit eerste deel, is doorwrocht van die vertwijfeling en gebroken hartstocht.
Het stuk begint met een serene maar nogal stuurloze altvioolmelodie. Als de overige strijkers invallen lijkt de muziek bij het eerste, warme akkoord vaste grond onder de voeten te krijgen, maar meteen daarna volgt een destabiliserend, schrijnend dissonant akkoord van een diepe melancholie. De hemelse melodie die zich ontwikkelt bouwt op in intensiteit, maar maakt dan abrupt plaats voor instabiele, ijle dansmuziek. Pas als het begin herhaald wordt krijgt de lyrische melodie volledig de ruimte.
Rond tweederde van het stuk lijkt de muziek geheel tot stilstand te komen, maar dan klinkt een luid akkoord als dreigend signaal. Na een korte, grootse uitbarsting speelt het orkest zeer luid een oorverdovend krachtig, dissonant akkoord van pure paniek. Daarna ebt de muziek weg in serene berusting, zonder ook maar ergens een glimp van bevrijding te verraden.